Geschreven door Jeroen Duin

Het is vrijdag 27 augustus, een uurtje of half vijf, en ik lig in een grasveld in de zon terwijl ik kijk naar de blauwe lucht met een enkele wolk die zich rustig tussen de besneeuwde bergtoppen beweegt. Ik hoef niets meer te doen, alles is klaar. Heerlijk is dat.

Het stukje gras waar ik lig, is deel van het tweede startvak van de UTMB Mont Blanc, een race van meer dan 171 kilometer om de Mont Blanc heen, door drie landen, met zwaar bergachtig terrein en meer dan 10 hoogtekilometers. Dit is eigenlijk een wandelroute van 10 tot 11 dagen, de TMB, maar het kan ook in één keer. Ultra heet dat. Waarom langzaam als het snel kan. Om me heen liggen nog zo’n 2.500 starters. Elk van hen heeft zich maanden, zo niet jaren voorbereid, heeft zich gekwalificeerd en heeft het geluk (geluk?) gehad om een startbewijs te bemachtigen. Om te kwalificeren heb ik de Marathon des Sables (MdS) gelopen en de UTMB Oman. De UTMB Oman was echt niet normaal en wordt niet meer georganiseerd. Robi is er vandaag ook bij, in het derde startvak. De vorige ultra-races hebben we tegelijk gedaan. Onze coach Doug is de expert en staat in het eerste startvak. Zijn vrouw, Alecsa zit naast me en doet ook mee.

De rust wordt verstoord door muziek en de aankondiging dat we moeten gaan staan. En weer zitten. En nu een wave. En dan alleen de vrouwen staan. Vervolgens mogen we naar de echte start van de race lopen: de boog met de letters UTMB vlak bij de Saint Bernard kerk in Chamonix. Het eerste vak met veel elite-sporters is nu al een kwartier weg. We worden nog een kwartiertje vermaakt met toespraken, een slackliner boven ons, nog een wave. Ik vind het wel tijd om te gaan.

Hoe zou het zijn na een paar kilometer, bij Les Houches? Hoe zou het zijn na de eerste heuvel? Zou ik deze keer wél kunnen dalen? Hoe voel ik me halverwege bij Courmayeur, want daar begint de race echt. Zou ik nog kunnen hardlopen als het vlak is na vele kilometers? Zouden de twee weken hiken hebben geholpen? Zou de verkenningstocht anderhalve maand geleden hebben geholpen? Zouden m’n benen het nu wel houden na de eerste afdaling? Laten we maar gaan. We gaan!

M’n horloge geeft onzin aan: hartslag van 180. Dat klopt niet, want ik heb geen hartslagband om. Ik loop gewoon rustig vind ik. Toch kom ik bijzonder snel bij Les Houches, maar het was ook vlak. Daarna een bergje op: 800+ meter omhoog en weer 800 naar beneden naar St. Gervais. Gewoon rustig lekker lopen, maar toch wel raar dat ik de eerste 22 km in 2 uur 23 minuten doe, ondanks de hoogtemeters en het terrein. Ik voel m’n liesblessure waar ik al meer dan een half jaar last van heb nu wel. Maar wanneer ik zo langzamer ga, gaat dat toch weer over denk ik.

De duisternis valt in tijdens een lange klim van 18 kilometer naar de eerste serieuze top: Col du Bonhomme. De beklimming gaat prima en supersnel. De lies voel ik niet meer en het vele hiken heeft dus toch geholpen. Op de top is het middernacht, waait het, is geen beschutting en is het dus koud. Ik bedenk me dat het geen zin heeft om iets extra’s aan te doen naast m’n shirtje met korte mouwen, want ik ga toch weer naar beneden, waar het warmer is.

Afdalen gaat super: ik vlieg de berg af, op naar Les Chapieux. Ik navigeer als een berggeit langs de rotsen, over de stenen en ik kom alweer in gebied met gras. Het is een beetje nat hier en daar, maar ik weet precies waar ik doorheen kan lopen. Wat een held ben ik. En bij de volgende stap zak ik met beide benen tot m’n knieën in de modder. Ik probeer er meteen uit te stappen, maar er schiet kramp in m’n rechterbeen. “Pauvre toi”, roept een Fransman die me voorbijkomt zeilen nog even. Oké, been strekken, tenen naar je toe, kramp weg, uit de modder, niet zeuren en door.

Bij de post in Les Chapieux stop ik voor het eerst. Gelukkig heb ik droge sokken bij me. De medici bij die post staan achter een hekje en kijken medelevend naar de inmiddels opgedroogde stukken modder. Eén van hen wijst nog op een oude blaar: of ik die even wil laten behandelen. Dat komt later wel, roep ik stoer. Dus schone sokken aan en door.

Les Chapieux is het meest zuidelijke puntje van de route. Nu omhoog naar Col de la Seigne, de grens tussen Frankrijk en Italië. Ik ben daar twee keer eerder omhoog gelopen en maak me om de beklimming niet zo’n zorgen. Wel vrees ik voor route 12, een uitstapje van de traditionele TMB, direct na de top. De Col de la Seigne op gaat inderdaad prima.

Dan route 12. Tijdens de verkenningstocht twee maanden terug, heb ik deze route genomen. Een ramp. Rotsen, heel veel onbewandelde sneeuw, steil omhoog en steil naar beneden. Op het einde kon ik toen niet anders dan het laatste stuk over de sneeuw naar beneden glijden. Inmiddels is de sneeuw gesmolten, maar de rotsen zijn er nog steeds en er is modder bijgekomen. Van die modder heb ik inmiddels geleerd. Gelukkig gaat het aardig en ik arriveer helemaal in m’n nopjes bij Lac Combal. Even later roept iemand die ik net heb ingehaald: “Hey, don’t you say hello anymore?” Dat was Doug, mijn coach die in de eerste groep startte en die ik zojuist had ingehaald. Hij vertelt me dat ik op een 31 uur-schema zit dat mij verbaast. Wacht maar tot de afdaling bij Courmayeur vertel ik hem, dat wordt ellende.

Ik ren dus vrolijk door naar de volgende uitdaging waar ik zo tegenop kijk: de bizar saaie en pijnlijke afdaling naar Courmayeur die al twee keer eerder zoveel pijn heeft gedaan in m’n benen, dat ik de dag daarna de trap niet meer afkwam. Voor deze specifieke afdaling heb ik heel veel getraind. Het gaat als een dolle: eerst zo’n 500 meter omhoog naar Arête du Mont Favre, dan een stuk redelijk vlak met schitterend uitzicht op de gletsjers op links die het maanlicht reflecteren. Vervolgens vlieg ik wonderbaarlijk snel naar beneden naar Courmayeur met gemiddeldes van soms meer dan 12 km per uur in moeilijk terrein met inmiddels 85 kilometer in de benen. Het wordt licht en is zeven uur in de ochtend wanneer ik de grootste stop van de race binnenkom. Ik heb nog nooit zo lang, zo soepel door de bergen gerend. De training heeft geholpen.

Ik verwacht een nog rustige sporthal als post in Courmayeur, omdat ik relatief snel hier aan kom. En ik kijk uit naar een bord overheerlijke Italiaanse pasta. De hal staat vol met ronde tafels die allemaal bezet zijn, veelal door supporters en de pasta ziet er echt beroerd uit. Van die drie-minuten-pasta met tomatensaus uit een pakje. Basta, dan maar geen pasta.

Ik vertrek meteen weer: in de ochtendgloren steil omhoog naar Refuge Bertoni. Weer als een speer, snel klimmend, maar bovenaan gekomen lukt rennen niet meer. Alles voelt goed, de zon schijnt, m’n lichaam voelt prima, de modder is weg, de blaar ben ik vergeten, m’n benen zouden oké moeten zijn, maar rennen gaat nauwelijks. Het is een redelijk vlak stuk tot de volgende grote klim, Grand Col Ferret. Ik wissel snelwandelen af met kleine stukjes rennen tot de echte klim begint, ga nog aardig goed de hoogste berg van de race op en daal daarna af, Zwitserland in, twijfelend over hoe vrolijk ik nog ben.

Bij La Peule, een kleine post de berg af, roep iemand: “Hey, Yuroon, is that you?”. Brad, een oud-klasgenoot uit Zwitserland, is spontaan langsgekomen vanuit Verbier. Het stomme is dat je met zo’n verrassing na meer dan 100 kilometer en op zo’n rotmoment best emotioneel wordt. Brad’s biertje was net op, maar hij steekt me wat chocolade toe. Het goede Zwitserse alternatief voor de matige Italiaanse pasta. Ik ga voor het eerst echt zitten en vertrek 5 minuten later weer.

Daarna: verder dalen met de benen die nu echt niet meer willen rennen. Het is in totaal een afdaling van bijna 20 kilometer en dalen is zo zwaar op benen die niet willen. Vlak voor het dorpje La Fouly kom je bij een riviertje met een relatief makkelijk vlak pad. Daar zet ik de knop om: vergeet het rennen, vergeet een snelle tijd. Gewoon de race uitlopen en proberen te genieten. Passen tellen en een ritme erin zetten: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8; 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en op de automatische-piloot. In La Fouly staat Brad er opnieuw! “How are you feeling?” “Shit”, vertel ik hem, “…, but moving”. Het goede nieuws is dat er traditioneel na La Fouly bijna niemand meer uitvalt.

Door! Op weg naar Champex-Lac. De één na de ander haalt me in. Doug is een tijd geleden alweer voorbijgekomen. Ik ben zo iemand die toch iets sneller gaat lopen als ik ingehaald word. Ik weet het, heel suf. “Toch iets sneller” lukt niet meer. Het laatste stukje naar het meer bij Champex is weer omhoog. Omhoog gaat nog goed. Een vloekende Pool, Jerzy, die ik inhaal, blijft achter me lopen, de berg op. Hij vertelt dat hij normaal op het podium eindigt in 80-kilometer races, maar dat niemand hem uitgelegd had dat er zoveel bergen in deze race zaten. Briljant. Tijdens de UTMB Oman klaagde er ook iemand over rotsen op het pad. Net zoiets. Een uur lang blijft Jerzy jammeren, wat een mooie afleiding is. We lopen samen de post bij Champex-Lac in. Ik loop de post meteen weer uit, want je spieren koelen af als je binnen stopt. Het voelt even warm, maar is heftig als je weer naar buiten gaat.

Het gaat schemeren en aan de rand van het dorpje doe ik twee extra lagen en handschoenen aan. Pet en zonnebril af, muts en de reserve hoofdlamp op. Het gaat koud worden, want ik kan niet rennen. En donker, want veel bossen. Nog drie bergen te gaan en deze zijn de lastigste: steil, technisch en veel hoogtemeters.

De jammerende Pool kom ik aan de voet van de derde berg weer tegen. Eigenlijk vond ik het wel lekker rustig, maar als je de tweede nacht ingaat zonder slaap, dan is het toch wel prettig als iemand af en toe tegen je aan praat. We wandelen beide: ik leid wanneer we omhooggaan en Jerzy leidt wanneer we afdalen. Rotsen veranderen in figuren. Planten en bladeren worden elven. Jerzy houdt de hoogtemeters bij. “350 meters to go”… “324”… “shit, the thing is not working…”, “oh, 280”… Het is afzien, maar elke stap is er één. Vlak voor Trient nog als bonus een lange trap naar beneden met treden van letterlijk 50 centimeter elk: betonblokken. Enorm pijnlijk voor je bovenbenen.

Bij de post in Vallorcine wordt een blonde dame afgevoerd: Mandy die ik van Oman ken! De vloekende Canadese IC-verpleegster. “Mandy, are you ok?” Mandy moest verplicht slapen van de artsen, want ze bleef maar overgeven. Mandy heeft de race later uitgelopen. Haar filmpjes op Facebook zijn hilarisch: ze vertelt uitgebreid en grafisch over hoe ze zich voelde.

Jerzy en ik beklimmen de laatste en lastigste helling naar Tête aux Ventes. Gelukkig ken ik de klim en weet hoe lastig het is. We snellen omhoog en ik vertel Jerzy dat hij nu zelf maar door moet gaan: alleen nog maar naar beneden. Het pad naar de laatste verzorgingspost “La Flégère” heb ik afgelopen week nog gerend. Toen waren die rotsen veel en veel kleiner. Ik sprong van de een naar de ander. Nu strompel ik met stokken door de levensgrote blokken steen en beweeg me door de opkomende zon traag naar de laatste post.

Hoofdlamp af, muts af, twee lagen uit, zonnebril op, pet op en “go”. Vanaf “La Flegere” zie je Chamonix in het dal liggen: 1.000 meter lager. Je hoort de muziek al uit het dal komen. Ik ga de laatste 7 kilometer naar beneden vliegen! M’n benen zijn aardig hersteld. Redelijk wat zout en mineralen opgenomen en dat helpt. Misschien haal ik het nog binnen 40 uur. Na 1 km de skipiste af komt de verrassing: een lastig bospad met stenen, boomstronken en natuurlijk strak naar beneden. Dat bospad heb ik nog nooit gelopen. Ik ben minder scherp, struikel half, herstel, loop weer sneller, struikel weer half. Voor de tweede keer de knop om: rustig lopen terwijl de ene na de andere Fransman of Italiaan uit de bergen me inhaalt. Tanden op elkaar en door.

Na 40 uur en 11 minuten kom ik over de streep in Chamonix. Het mooie is dat het ochtend is en er mensen zijn die je de laatste kilometer aanmoedigen. Doug staat bij de finish te wachten. In Oman kwam ik midden in de nacht aan en er was nagenoeg niemand. Deze finish is fantastisch!

Alecsa, de vrouw van Doug, kreeg last van haar knie en heeft de tijdslimiet net na Champex-Lac niet gehaald. Meer dan 35% van de deelnemers is uitgevallen. Alecsa sliep toen ik aankwam. Jerzy was al even binnen en lag waarschijnlijk ook ergens te slapen. Robi, m’n trail-budy waarmee ik de MdS en Oman heb gedaan komt iets later ook over de finish. Mandy even na Robi: krijsend en vloekend. Daarna: ijs met slagroom en koud bier.
***
Dinsdag 31 augustus

Het is nu twee dagen na de race en wat me het meest bij is gebleven is hoe moeilijk het is om niet te vergelijken met anderen. In mei was ik nog geblesseerd, in juni hoopte ik te kunnen starten, in juli droomde ik van 40 uur en twee dagen voor de start maakte ik daar 35 uur van. Ik startte snel, lag op een schema van 31 uur, maar werd vanaf kilometer 100 door de een na de ander ingehaald toen ik moest wandelen. Op zo’n moment ben je alleen maar aan het vergelijken. Waarom kan hij sneller en ik niet? Uiteindelijk is het helemaal niet relevant dat je ingehaald wordt. Gewoon genieten van dat wat je aan het doen bent. Ik ben gestart en heb de race uitgelopen en in 40 uur! Ik ga mezelf bewuster checken op vergelijken, niet alleen met sport, maar juist ook met werk, met vrienden, overal. Het is totaal niet relevant. Belangrijker is het om te genieten van het moment, onafhankelijk van wie je voorbij rent. Maak gewoon een praatje met een gekke Pool ofzo, dat is veel leuker.
***
 Voor de liefhebber een paar tips

Over de voorbereiding kan je een boek schrijven. Hieronder een paar punten die breed toepasbaar zijn.

Scenario’s: wees 100% voorbereid op ellende

Mijn laatste pre-corona race was een nachtelijke 105 km ultra door de duinen en over het strand in Nederland in januari 2020. Ik had erge kiespijn en was daarom met de eerste groep langzamere lopers gestart. Ik had bedacht dat er drie dingen konden gebeuren: 1. teveel pijn en ergens uitvallen, 2. Gewoon met de iets langzamere groep meelopen, 3. Toch op normaal tempo lopen. Voor scenario 3 had ik veel eten en drinken meegenomen, plus twee jassen, handschoenen, muts, reddingsdeken, etcetera. Bij die race heb ik alle posten gemist: ze waren nog niet open. Het stormde, regende en was ijskoud; de meeste deelnemers zijn uitgevallen door onderkoeling. Ik kwam als eerste aan na 105 km.

Deze UTMB had ik ook extra kleren mee: extra sokken, muts, twee regenjassen, lange broek, regenbroek en nog twee lagen voor onder de jassen. Maar ook veel gevarieerd eten. En survival spullen: reddingsdeken, aansteker, tape, pleisters, schaartje, etc. En een paar setjes lenzen. Deel heb ik natuurlijk niet gebruikt, maar bij deze race was het eten en drinken een ding: elke post hetzelfde. Coca-Cola en water als drinken. Soms bouillon. Reepjes die in je mond bleven plakken en steeds dezelfde. Wat koekjes, kaas en dat was het ongeveer. Die reepjes zijn het belangrijkst. Ik heb er één geprobeerd en die kreeg ik niet weggewerkt, ook niet met water. Als ik na 150km alleen maar steeds hetzelfde eten had gehad (zoet, zoet en een beetje zout), dan was ik net als Mandy kotsend afgevoerd.

Bijna de hele race heb ik geteerd op m’n eigen voeding, waar ik al aan gewend was. De sokken heb ik ook nodig gehad. En de extra kleding ook.

Bereid je voor: 90% mentaal, maar toch ook 90% fysiek

Ook over het mentale deel kun je boeken schrijven. Ik houd het kort: probeer in het midden te blijven. De gulden middenweg van de Stoïcijnen en Boeddhisten is goud waard tijdens zo’n race. Mentale pieken leiden tot mentale dalen en dat kan je niet hebben. Steady, steady, steady. En een tegenslag komt sowieso en vele keren. Dat is deel van het leven. Ziekte en tegenspoed. Je leeft bijna een klein leven tijdens de 40 uur. Het is oké om enorm te balen als je met kramp midden in de nacht in een modderpoel staat op een berg waar de gevoelstemperatuur rond het vriespunt ligt. Even balen, nadenken, oplossen en door. Mooie momenten komen ook, onverwacht. Verlang er echter niet naar, want dan houd je het niet vol. Geniet ervan als het je overkomt: de maneschijn op de gletsjers, Brad die uit het niets tevoorschijn komt.

Ik roep vaak: het is 90% mentaal, maar je moet echt heel goed en heel specifiek voorbereid zijn op zo’n race anders haal je de eerste berg niet eens. Ook dit houd ik tot de essentie: combineer sporten, niet alleen vlak rondjes lopen, dat wordt niets. Elke ochtend 15 minuten de “daily-dozen van Pieter”. Bij mij met veel krachttraining voor “core-stability” en voor m’n lies. Veel wandelen, gewoon rustig. Intervalletjes, Zweedse fartlek (als een kind rennen), een keer per week een duurtraining, fietsen en zwemmen wanneer het bad open is.

Mijn eerste ironmans heb ik zelf voorbereid met chaos-training, zoals ik het noem. Ging wel, maar niet ideaal. Voorafgaand aan deze race keek Doug Stewart (TMR) elke dag mee en maakte schema’s via TrainingPeaks, kreeg ik veel tips van Bart Eigenhuis (Bridge2Cross) met wie ik de MdS opnieuw ga doen, gaf Pieter Iedema (Dolfijn Triatlon) advies tijdens inlopen, gaf Paul Bierman (Dolfijn Triatlon) wekelijkse techniek oefeningen op de baan (onder bedreiging van een stroomstootwapen), hielpen Frans en Frank van AmstelFysio me door de liesblessure heen, was Nora mijn trainingsbuddy in Zwitserland, bereidde ik alles voor met Robi inclusief de week vooraf. Ik kreeg support uit alle hoeken. Ik wist dat m’n broer de race zou volgen en trok ik heel veel op samen met Renate mijn vriendin in de voorbereiding; ik kreeg alle mogelijke support van haar. De hike (GR54) vlak voor de race met Renate en haar beste vriend Bart heeft ook echt enorm geholpen.

Gadgets: word niet afhankelijk

Gadgets zijn handig, maar niet essentieel. Het allerbelangrijkst is een goede hoofdlamp waarvan de batterij het met redelijk fel licht een nacht volhoudt. Dat valt bij mij niet onder de categorie gadgets. Zonder hoofdlamp kun je ’s nachts in de bergen geen stap zetten op een veilige manier. Ik had er twee bij me, nog twee sets reserve batterijen en voor noodgevallen nog een powerbank. Relatief zwaar maar essentieel.

Oké, een sporthorloge is handig. Voor ultra’s en specifiek de MdS heb ik de Garmin Fenix 6S Solar. Ik zit nu in het vliegtuig op de weg terug en heb nog steeds 10% batterij over. Daarvoor moet je wel zoveel mogelijk functionaliteiten uitzetten: bluetooth uit, wifi uit, licht op zo laag mogelijke stand, licht niet aan als je je pols omdraait, etc. etc. Navigatie had ik eerst aanstaan, maar de UTMB past niet in z’n geheel op dit horloge, de beste die op dit moment beschikbaar is voor ultra’s. De route was zeer goed aangegeven. Na een paar kilometer heb ik de navigatie dus ook uitgezet.

Ja, een telefoon moet je ook hebben. Om te bellen in noodgevallen. Niet voor Facebook, WhatsApp, nieuwsberichten of voor aandelenkoersen. Dat kunn je voor een race of na een race bekijken. Ik had m’n iPhone mee en ook op de iPhone bijna alles uitgezet: wifi, bluetooth, location based services, apps, de hele boel uit. Achtergrond: black. Scherm zo donker mogelijk. Er wordt aangeraden om tijdens de race “LiveRun” aan te zetten. Die app trekt je batterij leeg, dus forget it. De telefoon stond bijna de hele race op “airplane-mode”, behalve op de lastigste delen. Wanneer ik een race of tocht doe in een land met een mogelijk minder goede organisatie en zeer uitdagend terrein, dan neem ik Garmin inReach-Mini mee. Let op: veiligheid voor alles. Sport en gekke ultra-races zijn bijzaak. Je moet veilig en gezond thuiskomen. Als je denkt dat dat niet lukt, ga dan niet of stop tijdig.

Experimenteer niet vlak voor de race: standaardiseer

De race start in Chamonix, een pretpark voor buitensporters met tal van sponsoren die je verleiden tot de nieuwste dingen: schoenen, sokken, compressor-kleding, brillen, rugzakjes, alle mogelijke soorten gelletjes. Superleuk om naar te kijken. Maar let op: kijken, kijken, niet kopen. Of als je koopt: voor later. Het is overzichtelijk wat je echt nodig hebt en experimenteer niet.

Vier dagen voor de race heb ik m’n kleding klaargelegd, rugzak ingepakt inclusief eten en de “dropbag” voor Courmayeur. Alles op een vaste plek, zodat je nooit hoeft na te denken. Houd het op de vaste plek, want als je gaat veranderen, dan raak je het kwijt. Optimaliseer niet, maar pak in 1x goed in! Op een zondagochtend om 5:00 uur in het donker boven op een berg in de kou naar je handschoenen zoeken met 40+ uur zonder slaap, lukt niet. Nadat je iets gebruikt tijdens de race: meteen op dezelfde plek wegstoppen. Leg je handschoenen bijvoorbeeld nooit naast je bij een verzorgingspost: die vergeet je. Stop ze ook niet in je linker zak als je ze rechts had: je vindt ze namelijk echt niet meer wanneer je ze nodig hebt en gaat dan domme keuzes maken in de kou. Het is net als je een potlood achter je oor stopt en dat vergeet; klinkt ongeloofwaardig, maar gebeurt wel.

Denk aan je voeten, ver van tevoren

Schoenen zijn eerder een zoektocht geweest. In Oman had ik Sportiva’s die vrij hard waren. M’n voeten waren compleet beurs. Ik heb nu zachtere Hoka’s, was geen fan, maar m’n voeten zijn er prima uitgekomen. Dat komt ook door de tip van Bart: op blote voeten lopen thuis en dat was makkelijk met Covid. Ik houd m’n voeten en benen ook elke dag onder koud water wanneer ik bijna klaar ben met douchen. Of in een beekje in de bergen.