De Montane Winter Spine: klein leed – Door Jeroen Duin

Anderhalf jaar geleden heb ik de Tor des Géants gedaan door de Italiaanse Alpen: bijna 30.000 meter omhoog, 30.000 naar beneden en een totale afstand van 330km. Toen ik na 132 uur – waarvan zes uur slaap – over de finish kwam riep ik: “ik ga met pensioen”.

Inmiddels twee en een halve week geleden kwam ik hongerig, ijskoud en doorweekt aan bij een boerderij niet al te ver van de Schotse grens. Ik had inmiddels 215 km gelopen in 50 uur met 30 minuten slaap. Het is dus niet gelukt, met pensioen gaan. Hoe kwam ik hier terecht en wat ging er mis?

De Montane Winter Spine is een race van 431 kilometer over de Pennine Way van Edale nabij Manchester naar Kirk Yetholm in Schotland in januari. Het weer is slecht, het is 16 uur per dag donker, het terrein is zwaar met heel veel “bogs”, dus het leek me een mooie uitdaging.

De voorbereidingen waren niet optimaal. Ik heb als training veel gerend en gelopen, regelmatig met onze kleine baby, helaas vooral over vlak terrein. Een paar weken voor de race kreeg ik longontsteking, maar herstelde gelukkig op tijd. De week voor de race had ik nog een paar zware werkdossiers te verwerken. Genoeg redenen om niet te gaan, maar dat was in mijn hoofd geen optie: ik ging starten en de Spine uitlopen.

We startten met 170 deelnemers om 8:00 uur op zondag 14 januari. Het ging prima: schitterend weer, zon, warm zelfs. Ik had mijn rugzak met slaapzak, matje, brander, eten, bivakzak, spikes en nog zo’n 25 items tien keer opnieuw ingepakt en hij zat nu perfect. De eerste 21 km rende ik soepel, ondanks de zeven kilo op m’n rug. Maar na de 21 km voelde ik m’n bovenbenen al door het vele dalen en stijgen. Ach, dacht ik, het went wel en ik ga wat langzamer. ’s Avonds rond zeven uur was ik bij de eerste post in Hebden Brigde na ongeveer 74 kilometer lopen. Even wat gegeten en meteen door. Het ging koud en nat worden dus ik heb waterdichte sokken over m’n normale sokken aangedaan. Prima idee leek het. Lopen in de nacht was geen probleem, maar in de ochtend voelde ik dat m’n sok dubbel zat. Klein leed. Gewoon even schoenen uit, sokken goed. Dat ging dus niet, want m’n veters waren compleet vastgevroren, kwamen ook niet los en er was die dag nergens een plek waar ik m’n schoenen uit kon krijgen. Meer dan tien uur later kwam ik op de tweede post aan. Dat is dus meer dan tien uur lopen waarbij je elke stap voelt. Klein leed kan groot leed worden.

Bij deze tweede post in Hawes konden m’n schoenen eindelijk uit voor het noodzakelijke onderhoud en ik zal geen foto’s delen. Goed gegeten, slapen lukte niet, dus weer door. Die nacht werd het echt koud met veel ijs, bedekt door sneeuw. Ik viel een paar keer en mijn nieuwe lichtgewicht wandelstokken overleefden dat niet. Eenzaam boven op een berg zittend in de sneeuw haalde ik m’n spikes tevoorschijn om wat stabieler te kunnen lopen. En dat ging perfect, behalve dat de linker spike wat knelde op m’n grote teen. Klein leed. De tien uur daarna had ik de spikes nog steeds continu nodig. Dat is dus tien uur lopen waarbij die arme grote teen elke stap een tik krijgt. Klein leed kan groot leed worden. Ik zal geen foto’s delen.

Rond lunch op dinsdag liep ik door een sneeuwstorm met gevoelstemperaturen van -15 op een hoge lege vlakte en zag opeens een gebouwtje. Tan Hill Inn, is dat Tan Hill? Ja dat is Tan Hill! Een eenzaam, maar warm restaurantje in het witte geweld. Je kan je niet voorstellen hoe fijn het is om onverwacht zo snel zo dicht bij de warmte en burgers te zijn. Burgers! Ik deed de deur open en kwam in een warme zaal. Heerlijk! De zaal was open, maar het restaurant gesloten. Er was alleen warm water en een beetje soep. Toevallig had iemand wandelstokken laten liggen. Of ik die mee kon nemen. “No”.

Het meest leerzame van dit soort wedstrijden is omgaan met tegenslag. Ik heb een half uurtje geslapen in de zaal, mezelf moed in gepraat en weer door, de witte vlakte in. De wind nam toe en ondanks alle lagen kleding kwam de kou er doorheen. De spikes werden ijsblokken en kon ik niet meer gebruiken. Langzaam bewoog ik voort door de witte leegte. Na zo’n tien kilometer eindigde het plateau en kwam ik in een dal. Een nat dal, natuurlijk met bogs. Dat zijn grote pollen met water ertussen: veenmoerassen. De sneeuw veranderde in ijsregen. Voor me zag ik een witte heuvel omhoog, weer terug naar -15, wind en sneeuw, terwijl je nat bent. Dit was toch wel groot leed.

Vlak voor me zag ik ook een boerderij van een schaapsherder met een rokende schoorsteen. En dan ga je nadenken: ik heb het niet naar m’n zin, bedacht ik. Thuis is de kleine baby en een groot bedrijf waar ik verantwoordelijk voor ben. Ik kan het niet maken om niet veilig thuis te komen. En wat heb ik te winnen met doorgaan? Mijn lichaam reageerde direct: ik heb je dit al 50 uur verteld en kapte er meteen mee. Lichaam en geest waren er compleet klaar mee.

Vijf minuten later zat ik bibberend en nat bij de openhaard. Tevreden. Ik ga alleen nog wedstrijden doen waarbij ik ’s avonds kan genieten van een kop koffie en appeltaart met slagroom (denk ik).

Op zo’n moment kan je heel scherp overzien wat belangrijk is en wat niet. En scherp waarderen hoe goed we het hebben thuis. En wat bijzonder is het dat je lichaam exact kan aangeven wat het nodig heeft. Het is nu twee en een halve week later, ik ben bijna hersteld en slaap weer een beetje normaal. Nog steeds heb ik de scherpte van wat belangrijk is en niet, wat hoofdzaak is en wat bijzaak. Ik kan genieten van elk moment in onze mooie stad, zonder bogs. Oh ja, en tot vandaag mag ik niet op blote voeten rondlopen thuis, want die voeten zien er nog steeds niet uit. Ze mogen even met pensioen.